Ik verbleef een maand op een zonnig eiland, voorbij de klokkentijd. De zon scheen, de golven likten de rotsen of spatten er schuimend op stuk. De vulkaan nodigde uit tot een vrolijke dans en iedere ochtend rekte de tijd zich gapend uit om de dag ’s avonds als bij toverslag te laten verdwijnen. Het was de engel Kairos die uitnodigde tot mijmeren, slapen en spelen.
Het heilige moeten bedaarde, gedachten kregen ruimte, ontsnapten aan hun keurslijf en maakten magisch-realistische sprongetjes.